Als hulpverlener voel ik
mezelf wel eens onschendbaar. Onzin natuurlijk. Dagelijks kom je in aanraking
met leed en verdriet van andere mensen waarvan je hoopt het zelf nooit mee te
hoeven maken. Ergens denk je ook dat dit niet gaat gebeuren. Je bent tenslotte
hulpverlener, en sta dus aan de andere kant van de lijn. Veel mensen hebben bewondering
voor je als hulpverlener. `Dat je het kunt, al dat verdriet en ellende`, `Nou
ik heb bewondering voor je hoor`, enz. Het st reelt zelfs je ego. Je bent trots
op je vak. Je komt in de meest uiteenlopende situaties terecht. Je kunt het
soort melding niet kiezen. Alles maak je mee. Oud en jong, geboorte en
overlijden, bij mensen thuis en op andere plaatsen, je handelt naar kunnen. Dat
je niet iedereen kunt helpen realiseer je ook. Dat hoort nu eenmaal bij dit
vak. Je heb ook bewust gekozen voor dit mooie vak. Je vind dat je het mooiste
vak van de wereld heb. Als mensen aan je vragen hoe je jezelf staande kunt
houden in alle situaties is voor mij het antwoord dat er een bepaalde afstand
is tussen de slachtoffers en mezelf. Ik ken familie niet waardoor het
makkelijker is om een afstand te bewaren. Dit is een stukje zelfbescherming van
mij als hulpverlener. Ik ben eens bij een reanimatie/overlijden geweest van een
jonge man. De situatie was heftig omdat het om zelfdoding ging. Wat mij aan
deze situatie is bijgebleven is niet de man zelf. Ook niet de situatie waarin
wij hem aantroffen. Maar wel een foto op de piano in de woonkamer van een
meisje van een jaar of 6. Of de tekening aan de muur met daarop de woorden:
Voor mijn lieve papa…… Dan krijg ik wel eens kippenvel. Dan blijkt dat
onschendbare harnas hier en daar toch niet helemaal goed te sluiten. Dan komen
er emoties los. Door de tijd heen gaat dit slijten. Vergeten doe ik het nooit.
Ik werk in de regio waar ik
woon. Altijd roep ik dat ik in de buur-regio niet wil werken. Daar woont
tenslotte het grootste gedeelte van mijn familie, en het lijkt me
verschrikkelijk om hulp te moeten verlenen in je eigen familie/kennissen kring.
Nee, doe dan maar lekker de grote stad. In de regio waar 1,2 miljoen mensen wonen.
Dan is de kans op bekenden wel heel erg klein. Eigen bescherming, de afstand
creëren waar ik mee begon.
Het reageren op een melding
is ook een stukje zelfbescherming. Je geeft de patiënt de zorg die hij nodig
heeft. Ongeacht geslacht, etniciteit, geloof of leeftijd. Tegen je collega maak
je wel eens een opmerking. Nou dat zal wel weer dit of het zal wel weer dat, om
vervolgens weer in de professionele modus te gaan op het moment dat je
werkelijk ter plaatse ben. Want wees eerlijk, hoe vaak denk ik niet: nou, moest
hier nu perse een ambulance voor komen?
Hebben hulpverleners emoties?
Zeker hebben ze die. Sommige situaties blijven hangen. Er is via het bedrijf
een opvangteam voor een hulpverlener wanneer deze in een moeilijk situatie is
geweest. Dit voelt goed. Ook een stabiel thuisfront is heel belangrijk. Praten
met je partner. Maar ook met collega’s. Ook de stoere mensen van de ambulance huilen
wel eens. Soms van buiten, vaker van binnen.
Er zijn situaties waar
niemand op zit te wachten. Vaak betreft dit ernstige meldingen van kleine
kinderen of van bekenden. Je denkt vooraf: hoe zou ik reageren als… Maar
eigenlijk hoop je het niet mee te maken. Je duwt het weg, want je wilt er niet
aan denken. Totdat je er opeens mee geconfronteerd wordt.
Een dagdienst op woensdag. We
zijn net aan onze dienst begonnen en zitten aan de koffie. Het is nog half
donker buiten. Bovendien is het slecht weer en regent het hard. We worden
opgeroepen voor een melding waarbij een fietser en een scooter zijn betrokken. Een
melding als vele anderen. Ik zeg nog tegen mijn collega: ja hoor, het regent en
we kunnen weer buiten aan de klus. Zal wel weer een zere enkel zijn. Nou,
opladen en wegbrengen dan maar. Onderweg krijgen we te horen dat het wel
ernstig is. Het MMT is op voorhand meegestuurd. De melder (een arts) heeft
kenbaar gemaakt dat het wel zeer ernstig is. We komen ongeveer gelijk aan met
de 2e ambulance. Het ene slachtoffer (van de scooter) zit in de
politieauto. Maar een politieagent roept ons dat de ander er ernstiger aan toe is.
We starten een hulpverlening op. De eerste aanblik is een man die op de grond
ligt en niet reageert. Dat is al een slecht teken. Dit is hard gegaan. Met z’n
allen onderzoeken we de man en doen ons best om hem te stabiliseren en zo snel
mogelijk in een ziekenhuis te krijgen. M’n collega chauffeur vraagt of ik een
spoedtransport wil. (Begeleid door politie). Normaal overweeg ik een aantal
dingen voor ik antwoord. (Tijdstip, afstand etc etc). Maar nu is het direct: JA!
Dan dat ene moment. Iets uit zijn rugtas is op de grond gevallen. Er staat een
naam op. Mijn collega raapt het op en leest z’n naam. Jongens, het is Richard. Dat
ene moment, we kijken elkaar aan. Kijken nog eens goed naar het gezicht van ons
slachtoffer en komen dan ineens tot het besef dat we onze eigen collega onder
onze handen hebben. Even krijg ik het heel koud. Maar de adrenaline giert door
mijn lichaam. Die neemt het even over en vanuit de methodieken en ondersteund
door de adrenaline gaan we verder. De hulpverlening wordt wel heel anders. De
geweldige medewerking van de politie die gelijk oppert om zijn vrouw op te
vangen. Zijn vrouw die we allemaal kennen omdat ze op een spoedeisende hulp in
de regio werkt. Is ze thuis? Is ze aan het werk? Het MMT komt ter plaatse. Ook
collega’s die Richard kennen. De hulpverlening gaat verder. Op adrenaline. Je
hoopt. Waarop? De eerste aanblik was al weinig hoopgevend. Dat verbetert niet
gedurende de hulpverlening. De samenwerking gaat gelukkig goed. Ook de opvang
in het ziekenhuis. Daar dragen we hem over aan het team wat ons opwacht. Weinig
moedgevende termen vangen we op. Wat een goed gevoel om dan ineens een
teamleider te zien staan. Alleen de aanwezigheid voelt al goed. Normaal
gesproken ontmoet ik geen familie in het ziekenhuis als ik die ter plaatse ook
niet gezien heb. Maar dit is anders. In deze 'casus’ is alles anders. Z’n vrouw
is aangekomen. Door de politie opgehaald. Allebei de kinderen zijn erbij. We
praten met elkaar en onze teamleiders. We drinken nog een koffie. Wat later zie
ik een bed langskomen met daarachter z’n vrouw en de 2 kinderen. Op snelheid
naar de OK. Dit beeld raakt me. Dit beeld blijft hangen. Later ga ik de
familiekamer even in. Wat moet ik zeggen. We kijken elkaar aan en weten hoe
somber het ervoor staat. Er word niet veel gezegd. Maar de enkele opmerking die
er gemaakt wordt door een van de kinderen hoor ik nu nog. We gaan terug naar
onze basispost. Daar moeten we onze auto schoonmaken en aanvullen. Er word niet
veel gezegd onderweg. Een hoofd vol gedachten. Als we aankomen staan enkele
collega’s van het bedrijfsopvangteam ons op te wachten. Eerst gaan we bijvullen
en schoonmaken. Ik dweil de vloer van de ambulance. Het gebeurt wel vaker dat
er wat bloed op de grond of op je spullen zit. Maar nu is het anders. Het is
van een bekende. Dit wil ik niet. Het moet. Later gaan we met alle betrokkenen
in gesprek. Ik zie er tegen op. De situatie is nog niet eens geland. Ik bevind
me in een trance. Ik hoor mezelf praten terwijl alles nog niet eens is
doorgedrongen. Als er na afloop aan mij gevraagd word wat ik de rest van de dag
wil, zeg ik nog: ik meld me zo weer in en ga weer verder. Na een kop koffie
maak ik contact met de meldkamer om me weer beschikbaar te melden. Het antwoord
van de centralist is echter: we hebben je er al afgehaald en je gaat maar naar
huis. OK, tja dan ga ik maar. Thuis gekomen belt mijn teamleider dat het heel
slecht gaat. Op dat moment komt alles binnen. Wat heb ik vanmorgen gedaan? Waar
ben ik mee bezig geweest. `s Avonds belt mijn teamleider nog een keer dat het
waarschijnlijk naar een overlijden toe gaat. Dan stort alles in. Ik moet weg.
Mijn hoofd staat bol. Ik begin me te realiseren wat er is gebeurd en wat nu de
situatie is. Ik vlucht naar de sportschool. Alles wegsporten. De andere dag ga
ik werken. Ik zie er tegen op. Iedereen die wat wil weten. Logisch, maar iedere
keer weer je verhaal doen. Mijn collega stelt voor om te vragen of er een
buitenrit is. Er blijkt nog een patiënt naar Vlissingen te moeten. Deze gaan
wij doen. Onderweg praat ik, vallen er stiltes en hebben we het over andere
dingen. Het voelt goed. Op het gemak rijden we heen en weer naar Vlissingen. Aan
de ene kant merk je dat dingen door gaan, aan de andere kant speelt er maar 1
ding door mijn hoofd. Op de post terug heerst een bedrukte stemming. Ik moet
wel zeggen dat de samenhorigheid en verbroedering goed voelt. We zijn 1
familie. Donderdagavond word ik gebeld dat hij is overleden. Dit had ik
verwacht, maar toch komt het nog hard aan. Het is nu definitief. De dag erna ga
ik de nachtdienst in. Overdag ben ik alleen thuis met mijn jongste dochter.
Heel de dag alleen. Veel collega’s die berichten sturen, bellen of op welke
manier ook sterkte wensen. Dit geeft een heel warm gevoel. Ook heb ik contact
met andere collega’s die ter plaatse geweest zijn. Mijn gemoed word steeds
zwaarder. Ineens lopen tranen over mijn wangen. Als mijn vrouw uit haar werk
komt, voel ik me enorm depressief. Aan het einde van de avond ga ik werken. Aan
de ene kant kan ik niet wachten om even met collega’s te zijn. Aan de andere
kant zie ik er tegen op. Op de post is een gedenkhoek ingericht. Een foto, een
kaars, een bloem en een boek. Ik loop er naar toe. Blijf staan. Pen in mijn
hand. Ik weet niet wat ik moet schrijven. Ik leg de pen weer neer. Ik kan het
niet. Nu niet. De dienst gaat goed. Lekker druk, deze keer fijn om mijn
gedachten te verzetten. Pittige dingen in de diensten, maar het valt me mee om
te werken. Thuis slaap ik redelijk. Mijn vrouw staat als een steun naast me. Ik
heb heel veel steun aan haar. Het voelt goed. Ze heeft begrip. Ik zie er tegen
op om een patiënt in het Ikazia te brengen. Daar werkt zijn vrouw tenslotte.
Waarom zie ik daar tegen op? Ik weet het niet. Maar met lood in mijn schoenen
stap ik er naar binnen. Het valt mee. Medeleven doet goed. Zondagavond sta ik
weer op de post voor de gedenktafel. Weer blader ik door het boek. Uiteindelijk
heb ik wat op kunnen schrijven. Het stormt in mijn hoofd. Zoals ik al eerder
zei is deze `casus` nog wel 40 keer voorbij gekomen. Sommige details raak ik
niet kwijt. Vragen, heel veel vragen spelen door mijn hoofd. Hoe komt het dat
ik hem niet heb herkend? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Ik bedenk dat het
misschien wel goed is dat we hem niet direct hebben herkend. Nu zijn we `blanco`
een hulpverlening gestart en zat ik al vol met adrenaline toen we er achter
kwamen. Had ik dit gekund als ik geweten had dat hij daar lag? Voor de uitkomst
maakt het geen verschil. Deze en nog meer zaken spelen voortdurend door mijn
hoofd. Maandag en dinsdag heb ik vrij. Het gaat goed al moet ik wel afleiding
hebben. Het leven gaat door, dat merk ik aan dingen die gebeuren en die langs
komen. Ik heb geen zin in reageren op dingen die ik zie op o.a. facebook. Hoe
kunnen mensen zich bezig houden met sommige dingen terwijl dit is gebeurd?
Rationeel gezien begrijp ik dat uiteraard wel, alleen staat mijn hoofd er niet
naar. Woensdag ga ik werken. Een normale dagdienst. We beginnen met een
overplaatsing. Daarna zitten we een poosje te posten. Ik heb een inwerkcollega
bij me op de wagen. Dan krijgen we een melding van een steekpartij. Onderweg
worden we voorzien van verdere informatie. Het blijkt te gaan om een man van
een jaar of 55 die het leven niet meer ziet zitten en zichzelf heeft
neergestoken. Ter plaatse blijkt hij een mes in zijn borst te hebben gestoken. Een
groot keukenmes van 25cm geheel in zijn borst. Deze heeft hij er ook weer uit
getrokken. Aan al het bloed te zien is hij al heel wat bloed kwijt. We maken er
een scoop-en-run van. Hij is nog bij kennis. En deze man moet zo snel mogelijk
naar een ziekenhuis. Onderweg vertelt hij dat hij heeft overwogen om in zijn
lies te steken. Hij wilde het snelste en beste resultaat. Dus het was of zijn
lies of zijn hart. Ik word misselijk… In het ziekenhuis staat adequate opvang
klaar. Een foto wordt gemaakt. Wat blijkt? Niets geraakt. Niet zijn hart, niet
zijn milt, niet zijn lever, niet zijn longen. Dit moet ik even op me in laten
werken. We gaan terug naar de post. De auto moet worden schoongemaakt. Onderweg
word ik boos. Heel erg boos. Vorige week stond ik ook een auto schoon te maken.
Van iemand die nog midden in het leven stond. Die nog plannen had met zijn 2
kinderen. Onverwacht overleden na een ongeval. Nu heb ik iemand in de auto
gehad die dood wil, een serieuze poging doet en vervolgens niets er aan over
houd. Ik mag zo niet denken, van mezelf niet, vanuit mijn principe niet. Maar
ik denk toch zo: Ga dan dood, als je zo graag wilt. Wat een tegenstrijdigheid.
Ik beslis niet over leven en dood. Maar dit voelt wrang.
Morgen is het donderdag. De
dag van de uitvaart van Richard. Ik zie er enorm tegen op. Ik slaap slecht. `s
Morgens krijg ik weinig eten door mijn keel. Gelukkig heb ik met een aantal
collega`s afgesproken. Vanaf de post word vervoer per bus georganiseerd. Maar
dat zie ik niet zitten. In de brandweerkazerne ter plaatse worden we
opgevangen. Het voelt goed om met zoveel collega`s te zijn en Richard een
laatste eer te bewijzen. Opstellen in een erehaag. Dan het moment dat Richard
aankomt en door zijn collega`s door de erehaag de kerk wordt binnengedragen. Ik
krijg flashbacks. Ik zie een kist gedragen door collega`s met daarachter een
vrouw met 2 kinderen. Een week terug: Ik zie een bed voortgeduwd door
verpleegkundigen met daarachter een vrouw met 2 kinderen onderweg naar de
operatiekamer. Hoop, hoe klein dan ook. Nu gaat het langzaam en eervol.
Definitief. Dit is teveel. Wanneer we teruglopen naar de brandweerkazerne kan
ik me niet inhouden. De emoties moeten er uit. Ik laat me even gaan. Vertroostende
handen op mijn schouder. Een arm om mij heen. Het voelt allemaal goed! Het doet
me goed. Begrip en medeleven. Ik sta hier niet alleen voor. Henk, je hebt het
goed gedaan. Je heb je best gedaan. Hij had geen betere hulp kunnen krijgen.
Als hij kansen had heeft hij die van jullie gekregen. Dat weet ik ook wel. Als
er een hulpverlening is waarbij alles vlot en goed liep, dan is het deze. We
hoeven ons niets te verwijten. Samen met mijn collega`s van de andere
ambulance, van het MMT en van de politie hebben we topzorg verleend. Alleen
heeft het allemaal niets uitgemaakt. We staan hier op de uitvaart van Richard.
Tijdens de dienst komen er weer kippenvel momenten. Kinderen die vertellen over
hun fantastische vader. Een partner die zelf nog een stukje uit de Bijbel
leest. Moedig en sterk. Tussen alle, in rijen opgestelde collega`s door wordt
Richard uitgedragen. Indrukwekkend om te zien. De stilte met zoveel mensen. De
begrafenis is in besloten kring. Daarna is er nog gelegenheid tot condoleance.
Ik wacht. Misschien wel het moeilijkste gedeelte van de dag. Het zien en
spreken van Jacqueline. Als ik ze een hand geef kijken we elkaar aan. Wat moet
ik zeggen? Er schiet maar een ding door mijn hoofd: Sorry Jacqueline, Ik had zo
graag meer voor hem willen doen. Meer weet ik niet te zeggen. Een moeilijk
moment, maar ben wel blij dat ik dit moment ook heb gehad.
Als ik thuis kom ben ik leeg.
Deze dag heeft me ontzettend veel energie gekost. Ik voel me totaal op. Met
mijn gezin zit ik aan tafel te eten. Daarna ga ik even sporten. Het leven gaat
door. Twee collega`s die in deze week hun eerste kindje hebben gekregen. Leven
en dood. Een schril contrast. Hoe vaak zeg ik niet dat ik alles mee maak op de
ambulance. Oud en jong. Eigenlijk alles tussen leven en dood. Deze week is dat
wel heel duidelijk naar voren gekomen.
Een stoer en mooi beroep. Ik
ben er trots op ambulanceverpleegkundige te zijn. Nooit rekening gehouden met
deze mogelijkheid. Natuurlijk zeg ik tegen mezelf dat dit kan. Maar ergens ga
je er van uit dat dit niet gebeurt. Dit wilde ik ook niet meemaken. Maar ik had
geen keus. Tussen alle gebeurtenissen zie ik ook wel mooie dingen. Het warme
medeleven van collega`s. De saamhorigheid en verbroedering. Die arm om je heen
van die ene collega. De knik van de andere collega. De appjes, telefoontjes,
het heeft me heel goed gedaan. We zijn lid van een grote familie. Een familie
waar heus wel eens beroering is, maar die nu allemaal om je heen staan.
Het zet ook je eigen leven in
perspectief. Altijd knuffel ik mijn kinderen als ik ga werken. Maar nu net even
iets langer. Het is niet meer zo vanzelfsprekend om thuis te komen. Richard
ging ook gewoon naar huis na een nachtdienst. Wel vertrokken, maar nooit thuis
gekomen….
Ga nooit weg zonder
te groeten
Ga nooit heen zonder een zoen
Wie het noodlot zal ontmoeten
Kan het morgen niet meer doen
Ga nooit heen zonder een zoen
Wie het noodlot zal ontmoeten
Kan het morgen niet meer doen
Loop nooit weg
zonder te praten
Dat doet soms een hart zo’n pijn
Wat je ‘s morgens hebt verlaten
Kan er ’s avonds niet meer zijn
Dat doet soms een hart zo’n pijn
Wat je ‘s morgens hebt verlaten
Kan er ’s avonds niet meer zijn