Wat een mooi werk hebben jullie. Tja, die opmerking hoor ik met enige regelmaat. En ja, ik vind ook dat ik de mooiste baan van de wereld heb. Zo divers. Jullie maken vast ook heel wat mee. Ook dat zal ik niet ontkennen.
Deze opmerkingen worden gemaakt door een patiënt die ik
naast me in de ambulance heb liggen.
Ik moet deze man ophalen. De man moest naar een ziekenhuis
ver buiten de regio omdat dhr. daar behandeld word. Hij is gestart met nieuwe
medicijnen en daar is hij aardig beroerd van geworden.
Bij binnenkomst is ook gelijk duidelijk: deze man is ziek.
Hij ziet grauw, heeft een getekend en ingevallen gelaat en je kunt duidelijk
zien dat hij niet in orde is.
Hij verontschuldigt zich voor het feit dat hij 112 gebeld
heeft. Want ja, de ambulance heeft wel andere dingen te doen. Die is voor zieke
mensen. Ik weerleg dit snel en geef aan dat mijnheer zelf ook in die categorie
valt en hij zich zeker niet bezwaard moet voelen dat wij hier nu staan. Het is
mijn werk.
We rijden Dhr. met de brancard naar de ambulance. Ik maak
nog een keer een opmerking waar hij om moet lachen en dan zegt hij: ooh,
gelukkig hebben jullie humor. Persoonlijk ben ik altijd wel in voor een grap of
lolletje, mits de situatie het toelaat.
Onderweg ontstaat een fijn gesprek. Over m'n roots, over
mijn kinderen en over de zin van het leven. Hij geeft me een compliment door te
zeggen dat ik heerlijk nuchter en reëel ben. Nu ken ik dat wel van mezelf, maar
vat dit desondanks toch als compliment op. Ik geef niet veel patiënten een
inkijk in mijn leven, maar met deze man heb ik wel een klik en door het fijne
gesprek laat ik wat dingen zien die ik onderneem met mijn gezin. Mijn gezin op
de top van een berg enz. Ik moet daar trots op zijn en dat ben ik ook.
Dan vraagt hij: en hoe ga je met alle situaties om? Ik geef
aan dat ik daar zelf tools voor heb ontwikkeld om ook vervelende casussen te
verwerken. Maar dit houd echter niet in dat ik alles vergeet. Ik heb ook al een
aardig lijstje van situaties en patiënten die ik nooit vergeten zal. Een van de
voordelen van de ambulance is dat je mensen maar kort zie. Een uurtje later sta
je weer bij iemand anders thuis en zo gaat dat de hele dag door. Ooh, dus mij
ben je straks ook vergeten? Vraagt hij. Ik zeg: ja, in de regel wel. Als ik
terug kijk naar mijn IC tijd, maakte je daar veel meer een band met patiënten
en familie. En dat kan het soms lastiger maken om dingen te verwerken. Het is
al een aantal jaren terug, maar een aantal patiënten van de IC zal ik nooit
vergeten… Het zijn de omstandigheden en emoties die een casus moeilijk maken.
Ouders die emotioneel volledig gebroken zijn. Kinderen die hysterisch roepen om
papa enz enz.
Hij komt terug op de humor. Ja, op de ambulance hebben we
humor. Galgenhumor, beroepsdeformatie of hoe je het noemen wil. Is het een
tijdje rustig, roepen we al snel: kom maar op met die klapper. Dit heb ik ooit
eens met een collega gezegd aan het begin van de dienst. Een uur later stonden
we een patiënt van 25 uit een auto te knippen met de brandweer. Groot
neurotrauma. Dan denk je wel eens, heb ik weer met m'n grote mond.
Maar hoe hard we soms klinken, uiteindelijk is het de harde
buitenkant en hebben we een zachte pit.
Maar natuurlijk vinden we het niet erg om naar een ongeval
te moeten. En een reanimatie geeft ook adrenaline. Alleen als de leeftijd dan
laag is, of andere omstandigheden, dan balen we er toch ook weer van. Maar het
ons werk en ik hou van m'n werk.
Terug naar mijn patiënt. Hij vertelt op zijn beurt over zijn
werkzame leven en zijn familie. Een ontboezeming. Tja, en nu lig je hier ziek
te zijn in een ambulance. Hij maakt ook de opmerking: ik ga dit niet winnen.
Dit kost mij mijn leven. Ik heb met deze man te doen. Hij is nog jong, hij is
ziek en hij gaat dit niet redden. En dat beseft hij maar al te goed. Ik denk
nog even terug aan zijn vraag: ooh, dus mij ben je ook zo vergeten. Eerlijk
gezegd ga ik je voorlopig niet vergeten beste man. Ik heb met je te doen. Je
heb me geraakt… Het zijn niet alleen de
grote ongevallen die blijven hangen.
Een andere dag ga ik onderweg naar een melding van een zieke
man. Deze is al 2 dagen niet lekker. Maar er komen op de melding geen alarmsignalen
naar boven. Op het gemak gaan we onderweg. De meldkamer praat ons bij onderweg.
Gaan jullie maar kijken, ons gevoel zegt dat het meer een klusje is voor
huisarts, maar `het systeem` stuurt een ambulance. We komen ter plaatse en
worden op een schemerige slaapkamer opgewacht. Daar ligt een man op bed. Hij heeft
een marmerkleurige huid en koude vingers en tenen. Hij ligt plat op bed en kan
volledige zinnen spreken (en maakt dus geen benauwde indruk). We doen wat
metingen en controles. Maar grote afwijkingen kom ik niet tegen. Wel is het
lastig om zijn zuurstofwaarde te meten. Dit lukt op een of andere manier niet.
Mijnheer is onrustig en geeft aan dat hij bang is. Ik
overweeg de huisarts nog eens te laten kijken. Maar ergens geeft de onrust van
deze man mij een onderbuik gevoel. De man is zo geknepen (door koude en slechte
doorbloeding zijn de bloedvaten heel erg dun en klein geworden) dat er geen
infuus te prikken is. Ik zeg tegen mijn collega: hij is buiten energie, geef
hem maar wat zuurstof en dan nemen we hem mee naar het ziekenhuis. Die naald
prik ik in de auto wel.
Zo gaan we op weg. Echter lukt het onderweg ook niet om de
naald te prikken. Ik stel de man nog wat vragen waar hij wel op antwoord. Ik
zie wel dat hij uitgeput is. Opeens zie ik op de monitor zijn hartslag dalen
tot gevaarlijke waarden. Mijn collega geef ik aan dat hij met spoed verder moet
rijden. Ik vraag wat aan de man, maar
krijg geen antwoord. Helaas heb ik nog steeds geen infuus.
Ik geef de man op een andere manier wat medicatie maar dit
heeft geen effect. Maar ondanks de zuurstof en de medicatie zie ik zijn hartfrequentie
niet opklimmen. Dan is hij niet meer aanspreekbaar en ik voel ook zijn pols niet
meer. Hierop roep ik naar mijn collega, zet de auto stil, ik ga reanimeren. We
starten een reanimatie op en roepen hulp van een 2e ambulance. De
meldkamer licht het ziekenhuis in dat we de patiënt aan het reanimeren zijn. Als
de patiënt is opgelijnd (infuus via het bot, een tube geplaatst enz) gaan we al reanimerend door naar het
ziekenhuis.
In het ziekenhuis dragen we de patient over en neemt het
ziekenhuis de reanimatie over. Ik zie in mijn ooghoek ineens de partner staan
van deze man. Ik zie ongeloof. Ik begrijp dat. Want dhr was wel ziek, maar geen
grote alarmsignalen. Ik loop naar haar
toe en zeg dat ik dit niet had verwacht. Nee zij ook niet… Helaas heeft het
alles niet mogen baten en overlijd deze man.
Ik praat nog even met de partner. Ik moet hier zelf ook even
over nadenken. Deze man was ziek, maar niet schokkend en nu is hij overleden.
Thuis denk ik er nog even over na. Heb ik dingen gemist? Heb ik iets vergeten?
Als ik dit vermoed had, had ik de partner wel meegenomen in de ambulance en niet
zelf laten rijden. Ik heb de situatie nog besproken met een collega, maar die
heeft ook geen alarmsignalen. Het heeft zo moeten zijn. Een zeer onverwachte
wending van de situatie. Helaas. Zo oud was deze patiënt niet.
Ik kan het verlies niet wegnemen. Ik kan wel mijn arm om de
echtgenote heen slaan. Ik weet niet veel te zeggen. Maar ik voel dat die ene
arm voldoende is. Ik wens haar sterkte en ga weer door.
Ondanks de trieste afloop toch een mooi vak. Die ene arm of
dat ene woord kan dan toch net weer datgene zijn wat je werk mooi maakt. Soms
zit de waarde in een klein gebaar…