zaterdag 23 oktober 2021

De man of de vrouw...

Tijdens de opleiding tot ambulanceverpleegkundige word er veel getraind aan de hand van casuistieken. Op de academie werken enorm creatieve mensen. In sommige casuistieken gebeuren zoveel dingen tegelijk dat het bijna onmogelijk is dat zoiets bestaat. Als toeval bestaat, hebben ze het daar uitgevonden. Maar een enkele keer kom je tijdens je werk in een situatie waarvan je denkt: Dit is een casus uit Harderwijk (de ambulanceacademie).
Onze dienst loopt al tegen het einde als we een melding krijgen van een mijnheer die benauwd is. Nu is benauwdheid het laatste jaar symptoom nummer 1 geworden. Volgens de melding moeten we beducht zijn op Covid-19. Echter is de kans door alle genomen maatregelen klein. Maar goed, uitsluiten kunnen we het niet al moeten we niet vergeten dat er naast de Covid ook nog andere problemen zijn die benauwdheid kunnen veroorzaken. 
We rijden naar het aangegeven adres. Buiten is het donker en regenachtig. Het loopt al tegen middernacht. In de straat aangekomen zien we op een gegeven moment bij een woning het buitenlicht branden en de voordeur open staan. (deze instructie word door de meldkamer gegeven en helpt ons enorm om snel op de juiste plaats te komen. Het gebeurt te vaak dat er tijd verloren gaat in het zoeken naar het juiste adres. Maar goed, dat terzijde).
We stappen uit en ik loop naar het achtergedeelte van de ambulance om mijn spullen te pakken. Mijn collega hoort een klap, maar slaat er verder nog geen acht op. Ik kijk naar de woning maar zie geen deur open staan. Ook de andere woningen lijken gesloten. Vertwijfeld vraag ik aan mijn collega: welk huis was het nu? De deur stond toch open? Tja, even terug naar de auto om het adres te bekijken. Ja, toch dit huis. We lopen naar de deur en bellen aan. We kijken elkaar aan: apart zeg, ik weet toch zeker dat hij open was toen we aan kwamen rijden. 
Na ons bellen word de deur open gedaan. Niet verder als een kiertje. Ik hoor gestommel en gebons. Ik ben zo vrij om de deur verder open te duwen. Ik zie een vrouw op de grond liggen, verdwaasd en bloed aan haar handen. Om haar heen paraplus en andere spullen die daar stonden. In 1,5 seconde neem ik de toestand in mij op. Ik vraag aan de vrouw wat er is gebeurd. Ze ziet bleek en reageert verdwaasd. Een eind verder in de hal staat mijnheer. Ik zeg tegen hen beide: Ik kwam toch voor mijnheer of is dat niet juist? De vrouw lijkt op dit moment meer hulp te kunnen gebruiken. 
Ik zet mijn spullen neer en samen met mijn collega zetten we mevrouw op haar voeten en begeleiden haar naar de keuken. Daar kan ze op een stoel even bijkomen. Ik ondersteun mevrouw en vraag ondertussen wat uiteindelijk het probleem was waarvoor wij gebeld zijn. Maar met dat ik dit probeer te achterhalen, lijkt mevrouw weer weg te vallen. Het lijkt een normale vagale reactie (flauwvallen). Aangezien ze nogal wat bloed aan haar handen heeft, zou dit best kunnen. Er zijn nu eenmaal meer mensen die flauw vallen bij het zien van bloed. 
Omdat ze weer dreigt te collaberen (flauwvallen) leggen mijn collega en ik haar op de grond. Tegen de man zeg ik, ik kijk eerst even naar uw vrouw. Daar maak ik me nu meer zorgen over. De man heeft benauwdheidsklachten, maar gezien de situatie maak ik de inschatting dat dit nog wel heel eventjes kan wachten. 
We sluiten mevrouw aan de monitor. Als ik haar hartritme in beeld krijg, denk ik aanvankelijk dat hij nog wat stoort. (dit wil namelijk de eerste paar seconden nog wel eens zo zijn). Echter is het geen storing maar het echte ritme. Deze is zo onwijs snel dat ik direct begrijp dat haar flauwvallen geen vagale reactie is, maar door haar snelle hartfrequentie komt. Deze loopt richting de 300 per minuut. Als het hartritme zo hoog is, kan het hart zich niet goed vullen om het bloed weer rond te pompen. Hierdoor daalt de bloeddruk. En met deze hoge snelheid zou het ook eenvoudig over kunnen gaan in een ander levensgevaarlijk ritme. Hier is haast geboden. Snel leg ik een infuus aan om te medicijnen te kunnen geven als dat nodig mocht zijn. Mevrouw word weer enigszins wakker. Dit houd in dat ze antwoord geeft op vragen, maar meer dan dat ook niet. Ze ziet er behoorlijk beroerd uit. Enorm zweterig en spierwit. Dat ze zich niet lekker voelt, is wel heel duidelijk. Maar ondertussen is er ook een mijnheer die ook nog zorg nodig heeft. Daar waren we tenslotte voor gekomen. Maar dat lijkt nog wel even te kunnen wachten. Aan de meldkamer vragen we een 2e ambulance met spoed ter plaatse.  Als deze aan ons gekoppeld is middels portofoon, geef ik de situatie door. Ik heb mijnheer nog niet na kunnen kijken maar zie daar nu ook geen kans voor. Hij heeft zeker hulp nodig, maar een paar minuten kan dit nog wel wachten. Ik wacht niet tot de collegas ter plaatse zijn want ik wil zo snel mogelijk weg met mevrouw. Ik laat mijnheer voor mijn collegas achter en laat de deur open staan. 
Tegen mijnheer zeg ik dat er met spoed een andere ambulance onderweg is en dat hij zorg krijgt die hij ook zeker nodig heeft, alleen dat ik nu met zijn vrouw naar het ziekenhuis gaat. 
In het ziekenhuis schiet het ritme van mevrouw spontaan weer in een rustiger ritme. Je ziet mevrouw direct opknappen. Dit geeft ze ook aan. Op de vraag wat er met haar man gebeurd zeg ik dat mijn collegas voor haar man zorgen en dat ik er alle vertrouwen in heb dat dit goed gaat komen. Later begrijp ik van mijn collega dat ze mijnheer naar hetzelfde ziekenhuis hebben gebracht. 
Onderweg zeggen mijn collega en ik tegen elkaar: lekker gewerkt. Aparte casus, je komt voor de man en behandelt de vrouw. 
Het zou een casus van Harderwijk kunnen zijn. 
Maar een van de leukste, maar ook belangrijkste dingen in ons werk, is anticiperen op de dingen die gebeuren. Dit is er een mooi voorbeeld van.